Officiele publicatie
Beleidsregels verhaal Participatiewet 2024 gemeente Steenbergen
Burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen;
In behandeling genomen de beleidsregels verhaal Participatiewet 2024 gemeente Steenbergen.
Overwegende dat;
-
•
Beleidsregels verhaal ontbreken;
-
•
Voor de uitvoering van verhaal het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen;
Gelet op:
-
•
Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
-
•
Paragraaf 6.5 Participatiewet;
Besluiten:
de Beleidsregels verhaal Participatiewet 2024 gemeente Steenbergen vast te stellen.
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.In deze beleidsregels verstaan we onder:
-
a.
College: college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom/Steenbergen/Woensdrecht;
-
b.
Pw: de Participatiewet;
-
c.
Bbz 2004; het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
-
d.
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
-
e.
BW: Burgerlijk Wetboek;
-
f.
Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
-
g.
Onderhoudsplicht; de verplichting om op grond van het BW een bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud;
-
h.
Onderhoudsbijdrage: de op grond van het BW verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud;
-
i.
Verhaalsplichtige: degene die op grond van een verhaalsbesluit dat door het college is genomen op grond van het bepaalde in paragraaf 6.5 van de Pw, een bijdrage in de kosten van bijstand dient te betalen aan het college in verband met de wettelijke onderhoudsplicht;
-
j.
Verhaalsbijdrage; de bijdrage in de kosten van bijstand die de verhaalsplichtige aan het college dient te betalen op grond van het door het college genomen verhaalsbesluit;
-
k.
Tremanormen: De normen die door de rechter worden gebruikt voor de berekening van alimentatie, zoals die zijn vermeld in het rapport alimentatienormen, dat wordt gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht (TREMA).
-
l.
LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Artikel 2 Verhaal bij verhaalsplichtigen
1.Het college verhaalt de kosten van bijstand tot aan de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot maximaal de totale kosten van bijstand:
-
a.
op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, geregistreerd partner, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt;
-
b.
op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
-
c.
op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel na scheiding van tafel en bed, niet of niet behoorlijk nakomt;
-
d.
op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;
-
e.
bij een schenking aan een derde door de bijstandsgerechtigde, tenzij aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van de bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
-
f.
ingeval er een vordering is die valt in de nalatenschap;
Buiten de gevallen aangegeven onder lid 1 vindt geen verhaal plaats.
3.Het college volgt de bij rechterlijke beschikking op grond van artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek vastgestelde jaarlijkse indexering van de in rechte opgelegde onderhoudsbijdragen.
4.Het bepaalde in het eerste lid laat onverlet dat het college met toepassing van het bepaalde in artikel 55 van de Pw aan de bijstandsgerechtigde de verplichting oplegt om alimentatie in overeenstemming met de Trema-normen te vorderen van de onderhoudsplichtige.
5.De kosten van bijstand worden niet verhaald wanneer tijdens of bij aanvang van de bijstandsverlening al sprake is van een correcte en actueel nagekomen onderhoudsplicht waarbij een berekening vanuit de rechtbank aan ten grondslag ligt. Lid 4 blijft van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3 Afzien van verhaal wegens dringende redenen
1.Het college ziet af van verhaal wanneer sprake is van dringende redenen.
2.Indien wordt afgezien van verhaal vanwege dringende redenen wordt na 1 jaar de situatie opnieuw beoordeeld.
Artikel 4 Overige redenen om af te kunnen zien van verhaal
1.Indien het opleggen van een verhaalbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de verhaalsplichtige, kan het college besluiten om af te zien van verhaal
2.Het college is eveneens bevoegd om af te zien van verhaal, indien het plegen van verhaal geen noodzakelijk middel is of dit, gelet op alle relevante omstandigheden, als onredelijk bezwarend moet worden gezien.
Artikel 5 Afzien van verder verhaal
Indien de verhaalsplichtige binnen een periode van 10 jaar na:
-
a.
de datum van verzending van het verhaalsbesluit, of
-
b.
de datum van ontvangst van de laatste betaling als er een betaling heeft plaatsgevonden door de verhaalsplichtige, ondanks voldoende inspanningen van het college, geen enkele betaling heeft verricht, en bovendien uit niets blijkt dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, kan het college ambtshalve besluiten af te zien van (verder) verhaal of van (verdere) invordering van de verhaalsbijdrage.
Artikel 6 Vaststelling verhaalsbijdrage
1.Het college verhaalt de kosten van bijstand overeenkomstig de rechterlijke uitspraak met een ten grondslag liggende berekening conform de TREMA-normen in de zin van artikel 62 b Pw, als de onderhoudsplichtige niet aan zijn verplichtingen van de uitvoerbare rechterlijke uitspraak voldoet.
2.Bij het ontbreken van een uitvoerbare rechterlijke uitspraak stelt het college de verhaalsbijdrage vast aan de hand van de draagkracht van de onderhoudsplichtige conform de zogeheten TREMA-normen zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht.
3.Het college stelt de draagkracht vast op basis van door de verhaalsplichtige ingediende bewijsstukken over zijn financiële situatie.
4.Het college hoeft eerdere gemaakte afspraken tussen de verhaalsplichtige en de bijstandsgerechtigde, zoals een convenant, niet mee te wegen in het besluit.
Artikel 7 Ingangsdatum verhaal
1.De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht is de datum, welke is gelegen na de datum van verzending van de eerste kennisgeving aan de verhaalsplichtige inzake de mogelijkheid van de oplegging van een maandelijkse verhaalsbijdrage.
2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage, de ingangsdatum van de alimentatieverplichting volgens de rechterlijke beschikking inzake de vaststelling van alimentatie, voor zover verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Pw, en deze datum eerder is gelegen dan de ingangsdatum, welke zou gelden op grond van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 8 Verzoek om een verlaging van de gerechtelijke beschikking in verband met onderhoudsplicht
Indien een verhaalsplichtige verzoekt om een verlaging van de alimentatie, dan wordt de verhaalsplichtige terugverwezen naar de rechterlijke macht.
Artikel 9 Herziening verhaalsbijdrage
Indien het college een verhaalsbijdrage heeft opgelegd en een verhaalsplichtige verzoekt om een herziening van de verhaalsbijdrage dan stelt het college een onderzoek in.
Artikel 10 Gebruikmaking wettelijke bevoegdheden
Het college heeft de bevoegdheid om de kosten van invordering te verhalen op een verhaalsplichtige. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik.
Artikel 11 Invordering van verhaalsbedragen
1.De verhaalsplichtige wordt verzocht de achterstallige verhaalsbijdrage in één termijn te voldoen en, voor zover dit van toepassing is, de maandelijkse verhaalsbijdrage iedere maand te voldoen. Daarbij wordt deze erop geattendeerd, dat er een betalingsregeling voor de achterstallige verhaalsbijdrage kan worden getroffen indien de verhaalsplichtige daarom verzoekt én indien de verhaalsplichtige door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan. Het nemen van een besluit over een betalingsregeling geschiedt conform het bepaalde in artikel 11 van deze beleidsregels.
2.Indien de verhaalsbijdrage niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan volgt er, voor zover verhaal niet plaatsvindt op grond van artikel 62b van de Pw, eerst een aanmaning, hierna een ingebrekestelling waarbij de verhaalsplichtige de mogelijkheid heeft om binnen 14 dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Indien geen betaling wordt voldaan, volgt een aanzegging tot de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.
3.Het in het tweede lid bepaalde vindt ter zake van een achterstallige verhaalsbijdrage geen toepassing, indien er binnen de gegeven betalingstermijn een betalingsvoorstel is ingediend, en de verhaalsplichtige door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat betalingsvoorstel niet is beslist.
4.Indien een met de verhaalsplichtige getroffen betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, volgt er eerst een aanmaning, voordat een aanzegging volgt tot de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.
5.Voor zover verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Pw, volgen, als niet of niet volledig aan de opgelegde verplichting wordt voldaan, verdere invorderingsmaatregelen.
6.Indien de verhaalsplichtige zijn bijdrage niet betaalt en er is een uitvoerbare rechterlijke uitspraak onderhoudsbijdrage vastgesteld, dan dient door onderhoudsgerechtigde het LBIO ingeschakeld te worden. Eventuele kosten van het LBIO komen voor rekening van de verhaalsplichtige.
7.Indien de verhaalsplichtige niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er sprake is van een beslaglegging, wordt een gelegd beslag niet ingetrokken.
8.Indien de verhaalsplichtige een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ worden de verhaalsbijdragen verrekend met de uitkering.
Artikel 12 Verlening van medewerking aan verzoeken om buitengerechtelijke (minnelijke) schuldregeling
1.Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt geen reden om de invordering uit te stellen.
2.Indien een verhaalsplichtige in een problematische schuldensituatie verkeert en ter algehele oplossing daarvan een verzoek wordt ontvangen om medewerking te verlenen aan de algehele sanering daarvan, wordt daaraan medewerking verleend als redelijkerwijs te voorzien is dat:
-
a.
de verhaalsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en
-
b.
een schuldregeling met betrekking tot alle schulden zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en
-
c.
de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang/preferentie.
Aan het verlenen van medewerking aan een regeling als bedoeld in het tweede lid, kan het college (aanvullende) voorwaarden verbinden.
4.Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringsonderzoek als bedoeld in het tweede lid treedt niet eerder in werking dan nadat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.
5.Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid wordt ingetrokken of ten nadele van de verhaalsplichtige gewijzigd indien:
-
a.
niet binnen 18 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;
-
b.
de verhaalsplichtige zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
-
c.
onjuiste of onvoldoende gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 13 Volgorde van invordering van de verhaalsplichtige
1.Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, lid 2, van de Awb. Bij vorderingen van gelijke strekking geldt als uitgangspunt, dat de oudste vordering als eerste wordt afgelost.
2.Van het gestelde in het vorige lid wordt afgeweken:
-
a.
bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de (fraude)vordering ingevorderd;
-
b.
als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te vorderen;
-
c.
als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan 6 maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.
Op de van een verhaalsplichtige ontvangen betalingen, is het bepaalde in artikel 4:92, eerste lid, van de Awb van toepassing. Dit houdt in dat deze op de navolgende wijze worden aangewend:
1e: in mindering gebracht op de (invoderings)kosten;
2e in mindering gebracht op de hoofdsom.
Artikel 14 Wettelijke rente en invorderingskosten
1.Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
2.De kosten van de deurwaarder komen voor rekening van de verhaalsplichtige.
3.Van de bevoegdheid om aanmaningskosten in rekening te brengen als bedoeld in artikel 4:113 van de Awb, de kosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:120 Awb, wordt gebruik gemaakt als de invordering wordt uitbesteed aan derden.
Artikel 15 Hardheidclausule
Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Awb in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 16 Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘’Beleidsregels verhaal Participatiewet 2024 gemeente Steenbergen’’.
Artikel 17 Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden op de dag na bekendmaking in werking.
Aldus vastgesteld door de burgemeester en wethouders van Steenbergen op 28 mei 2024
Algemene toelichting
Artikel 1
Deze beleidsregel bevat begripsbepalingen. Dit behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 2
Artikel 61 Participatiewet bepaalt dat het college kosten van bijstand kan verhalen in de gevallen en naar de regels aangegeven in paragraaf 6.5 van de Participatiewet. Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. Het college heeft besloten om verhaal uit te voeren in de gevallen genoemd in artikel 2 lid 1 onder a tot en met f. Buiten de gevallen genoemd in artikel 2 lid 1 onder a tot en met f vindt geen verhaal plaats. De opgelegde onderhoudsbijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd. Bij verhaal o.g.v. artikel 2 lid 1 sub d moet zowel gedacht worden aan verhaal voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud als bij verhaal voor bijzondere bijstand voor incidentele en periodieke kosten (bv. advocaatkosten/bewindvoeringskosten).
Artikel 3
Artikel 92 lid 2 Abw bepaalt dat het college geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Er is in ieder geval sprake van dringende redenen als verhaal van bijstand leidt tot geweld en/of mishandeling door de verhaalsplichtige. Belanghebbende dient dit aan te tonen met bewijsstukken. Dit kan bijvoorbeeld een aangifte zijn.
Artikel 4
Artikel 61 PW is een zogeheten ‘kan bepaling’. Het opleggen van verhaal is dus een bevoegdheid van het college. Het college kan in voorkomende gevallen dus ook besluiten om van verhaal af te zien. Het college kan afzien van verhaal als het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties bij degene op wie verhaal wordt verzocht of als het plegen van verhaal voor de kosten van bijstand geen noodzakelijk middel is of onredelijk bezwarend, gelet op de omstandigheden van het geval en de inbreuk op de belangen van de verhaalsplichtige.
Om geen strijd te krijgen met het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb) is het aan te bevelen om in de verhaalsbeschikking uitdrukkelijk te vermelden dat al dan niet is gebleken van specifieke individuele omstandigheden die ertoe nopen om geheel of gedeeltelijk van verhaal af te zien.
Artikel 5
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om af te zien van (verder) verhaal. Het is nadrukkelijk niet mogelijk dat de verhaalsplichtige met een beroep op dit artikel kan bewerkstelligen, dat van (verder) verhaal wordt afgezien.
Artikel 6
Dit artikel bepaalt in het eerste lid, dat de vaststelling van de maandelijkse verhaalsbijdrage plaatsvindt, conform het bepaalde in de ook door de rechterlijke macht bij de vaststelling van onderhoudsbijdragen gehanteerde Tremanormen. In die normen wordt rekening gehouden met het inkomen en de lasten van een verhaalsplichtige. Bij het ontbreken van een rechterlijke uitspraak stelt het college de verhaalsbijdrage vast aan de hand van de draagkracht van de onderhoudsplichtige conform de TREMA-normen. De verhaalsplichtige dient bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie te overleggen, zodat het college zijn draagkracht kan vaststellen.
Artikel 7
Dit artikel bevat bepalingen inzake de ingangsdatum van verhaal wegens onderhoudsplicht. In zijn algemeenheid wordt de verhaalsplichtige geacht kennis te hebben kunnen nemen van de mogelijkheid tot verhaal vanwege onderhoudsplicht op de dag, welke is gelegen na de datum van verzending van de eerste kennisgeving inzake verhaal. De eerste kennisgeving inzake verhaal is de brief waarin de verhaalsplichtige voor het eerst in kennis wordt gesteld van de aanvraag voor bijstand van de onderhoudsgerechtigde. Het kan zijn dat er een rechterlijke alimentatie-uitspraak aanwezig is die niet wordt nagekomen, voordat de eerste kennisgeving inzake verhaal is verzonden. In dat geval is de verhaalsplichtige reeds bekend met het feit, dat er een onderhoudsbijdrage verschuldigd is. In dit geval ligt de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage dan eerder dan dit is vermeld in het tweede lid van dit artikel, voor zover dit het bedrag van die alimentatie betreft.
Artikel 8
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 9
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 10
Hierin is vastgelegd dat het college gebruik maakt van alle wettelijke bevoegdheden tot invordering van verhaalsbedragen op grond van de Participatiewet.
Artikel 11
Dit betreft de bepalingen inzake betaling, betalingsregeling en verdere invorderingsmogelijkheden.
Artikel 12
Het kan voorkomen, dat bij een uitzichtloze schuldensituatie onder de in dit artikel vermelde omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering van de verhaalsbijdrage wordt afgezien. In dit artikel zijn de voorwaarden daarvoor geformuleerd.
Er wordt ook afgezien van het opleggen van verhaal gedurende de periode van de schuldsanering van de verhaalsplichtige. Na afloop van de schuldsanering, met toekenning schone lei, wordt de verhaalsplichtige opnieuw aangeschreven.
Artikel 13, 14, 15, 16 en 17
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.