gemeente Steenbergen | Vaststelling Beleidsregels Sociaal Medische Indicatie (SMI) gemeente Steenbergen 2015

Officiele publicatie

Vaststelling Beleidsregels Sociaal Medische Indicatie (SMI) gemeente Steenbergen 2015

Artikel 1. Begrippen

1.

In de regeling wordt verstaan onder:

  • a.
    wet: de Participatiewet;
  • b.
    kostendelersnorm: het delen van de woonlasten met een of meerdere personen van 21 jaar of ouder. Uitzonderingen daargelaten betekent dit dat hoe meer personen van 21 jaar in de woning verblijven hoe lager de uitkering is.
  • c.
    vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
  • d.
    inkomen: het inkomen als bedoeld als in artikel 31 en 32 van de Participatiewet;
  • e.
    draagkracht: het deel van het vermogen en inkomen dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de aanvraag een tegemoetkoming;

Artikel 2. Aanvraag

1.

De aanvraag wordt ingediend bij de ISD Brabantse Wal met een daartoe, door het college vastgesteld, aanvraagformulier.

2.

De aanvraag dient voorzien te zijn van de door het college gevraagde bewijsstukken die op het aanvraagformulier staan vermeld.

3.

Alvorens te besluiten, kan het college voor de vaststelling van de noodzaak van kinderopvang advies bij onafhankelijk adviesorgaan als bedoeld in artikel 5 van deze regeling inwinnen. Het advies bevat de volgende elementen:

  • -
    aantal noodzakelijke uren (per dag en verwachte duur);
  • -
    beschrijving van de noodzaak voor de opvang;
  • -
    informatie van betrokken of doorverwijzende instanties of instellingen

Artikel 3. Voorliggende voorziening

1.

Het college weigert de tegemoetkoming indien er sprake is van een voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

  • a.
    de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
  • b.
    een vergoeding op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning;
  • c.
    een vergoeding op grond van de Wet langdurige zorg;
  • d.
    de mogelijkheid voor informele opvang;
  • e.
    een bijdrage van de werkgever.

Artikel 4. Doelgroep Sociaal Medische Indicatie

1.

Dit artikel is van toepassing op ouders en/of wettelijke verzorgers;

  • a.
    met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen opvang van hun kind of kinderen noodzakelijk maken, of
  • b.
    met een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang vanwege sociale of medische omstandigheden voor dat kind noodzakelijk is.

Artikel 5. Onafhankelijk advies

1.Het besluit tot noodzaak van de indicatie, dient in ieder geval gebaseerd te zijn op een advies van een onafhankelijke instantie. Daartoe wordt in ieder geval gerekend:

  • a.
    Het Centrum voor Jeugd en Gezin
  • b.
    een onafhankelijke adviserende organisatie zoals Stichting Samenwerkende Adviserende Professionals (stichting SAP) of GGD

Artikel 6.Tegemoetkoming

1.

De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als (indien mogelijk) professionele begeleiding wordt ingezet om de problematiek weg te nemen. Het niet inzetten of stopzetten van professionele begeleiding is een reden om de tegemoetkoming te weigeren of te stoppen.

2.

voor de tegemoetkoming komen maximaal 8 dagdelen per week in aanmerking.

3.

Volledige tegemoetkoming is uitsluitend mogelijk voor ouders met een inkomen tot 120% van de vergelijkbare uitkeringsnorm.

4.

Voor bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de uurtarieven die door de kinderopvang instelling worden gehanteerd.

Artikel 7. Middelen, vermogen en draagkracht

1.

Tot het inkomen wordt gerekend alle inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 en 32 van de Participatiewet.

  • a.
    Als maandinkomen wordt in aanmerking genomen het inkomen over de maand voorafgaande aan de maand van de aanvraag.
  • b.
    Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen het gemiddelde genomen van het inkomen over de maand voorafgaande aan de maand van de aanvraag alsmede de onmiddellijk daaraan voorafgaande twee maanden.
2.

Als het eigen vermogen meer bedraagt dan de bedragen genoemd in artikel 34 van de Participatiewet, bestaat er geen recht op een tegemoetkoming.

3.

Draagkrachtruimte en draagkrachtpercentage

  • a.
    De draagkrachtruimte is het gedeelte van het inkomen, dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.
  • b.
    De draagkracht wordt gevormd door een percentage van de draagkrachtruimte.
  • c.
    De draagkracht als bedoeld in het vorige lid bedraagt:
1.

0% van de draagkrachtruimte tot en met 120% van de geldende kostendelersnorm.

2.

50% van de draagkrachtruimte van 120,001 % tot en met 150% van de geldende kostendelersnorm.

3.

100% van de draagkrachtruimte over meer dan 150% van de geldende kostendelersnorm.

Artikel 8. Duur van de tegemoetkoming

In beginsel bestaat er recht op een tegemoetkoming voor de periode van maximaal 6 maanden.

1.Deze periode kan, op basis van een nieuw onafhankelijk advies, eenmalig verlengd worden met een periode van maximaal 6 maanden.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere niet voorziene gevallen afwijken van hetgeen in deze regeling is bepaald, indien toepassing van deze regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Overgangsrecht

De belanghebbende die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels een periodieke bijdrage ontvangt, maar door deze nieuwe beleidsregels niet meet (volledig) in aanmerking komt voor de in het verleden toegekende periodiek bijdrage, behoudt het recht op deze periodieke bijdrage- bij ongewijzigde financiële omstandigheden alsmede een ongewijzigde woon/leefsituatie- nog tot 1 oktober 2015.

Artikel 11. Tot slot

1.

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

2.

Deze regeling treedt in werking per 1 juli 2015.

3.

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘beleidsregels sociaal medische indicatie’.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van:

Steenbergen, 21 juli 2015

Het college voornoemd,

de loco-secretaris, de burgemeester,

N.J. Reijngoudt J.A.M. Vos

Toelichting algemeen

Het doel van de SMI-regeling is gericht op het ontlasten van ouders dan wel de ontwikkeling van kinderen veilig te stellen. De regeling is niet gericht op de bevordering van de arbeidsparticipatie van de ouders, maar daar kan op de langere termijn of indirect wel degelijk sprake van zijn.

In de SMI-regeling worden twee doelgroepen geformuleerd die voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang in aanmerking komen, te weten ouders met een handicap of chronische ziekte die door middel van kinderopvang ontlast worden en kinderen die als gevolg van de thuissituatie bedreigd worden in hun ontwikkeling. Deze gegevens maken dat de SMI-regeling inhoudelijk gezien aansluit bij een aantal wettelijke kaders namelijk:

• de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

• de Wet maatschappelijke ondersteuning, en;

• de Jeugdwet.

In de wet is sinds 2012 niet meer geregeld dat er op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) ook tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang mogelijk is. Het rijk gaat er vanuit dat gemeenten hier wel mogelijkheden voor bieden en hier zelf beleid voor ontwikkelen. Hiervoor zijn middelen toegevoegd aan het gemeentefonds.

In 2014 is er in opdracht van het rijk een groot onderzoek onder gemeenten uitgevoerd om inzicht te krijgen in de wijze waarop de gemeenten omgaan met de uitvoering van de SMI.

Het advies van het onderzoeksbureau, Regioplan, luidt dat wettelijke borging van de SMI regeling wenselijk is. Dat zou volgens dit onderzoek kunnen binnen de kaders van de Wet Kinderopvang en kwaliteitscriteria peuterspeelzalen (Wkkp), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of de Jeugdwet.

Inbedden in de Participatiewet is niet onderzocht omdat de SMI niet gericht is op bevordering van de Participatie. In zijn reactie heeft de Minister aangegeven in de uitkomsten van het onderzoek geen aanleiding te zien de SMI in een wet vast te leggen. Alleen als zou blijken dat inwoners die mogelijk tot de doelgroep horen, geen toegang hebben tot de SMI zal hij dat instrument inzetten. In 2016 zal de Minister de gemeentelijke regelingen opnieuw beoordelen met name op de financiële toegankelijkheid voor inwoners.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

Bevat de belangrijkste begrippen die in deze regeling worden gebruikt.

Artikel 2

De regeling wordt uitgevoerd door de ISD Brabantse Wal. Het aanvraagformulier is fysiek en digitaal beschikbaar en moet fysiek bij de ISD Brabantse Wel worden ingeleverd. Digitaal aanvragen is (nog) niet mogelijk. Voor het vaststellen van het recht op een tegemoetkoming is zijn in ieder geval de identiteitsgegevens, inkomens –en vermogensgevens van aanvragers nodig, alsmede een bewijs van de noodzaak. Bij een vast inkomen volstaat een inkomensspecificatie van de maand voorafgaand aan de maand van aanvraag. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde genomen van de drie maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag. Als de aanvrager een uitkering levensonderhoud van de ISD Brabantse Wal ontvangt, hoeven de identiteitsgegevens en de inkomens- en vermogensgegevens niet te worden overlegd. Als het nodig is, kan het college er voor kiezen om (aanvullend) advies op te vragen bij een onafhankelijke beoordelaar.

Artikel 3

Een voorliggende voorziening betreft iedere voorziening waar de aanvrager een beroep op kan doen ter bekostiging van specifieke uitgaven en ter verwerving van middelen. Het is niet mogelijk om een vergoeding te verstrekken voor kosten waar sprake is van een voorliggende voorziening.

Wel zal altijd getoetst moeten worden of de voorliggende voorziening toereikend en passend is gelet op het doel waar deze voor bestemd is.

Artikel 4

De doelgroep die in aanmerking komt voor de sociaal medische indicatie is wettelijk bepaald. Het belangrijkste uitgangspunt is altijd het belang van het kind.

Het kan dus zowel om een ouder/wettelijk verzorger gaan waarbij door een (tijdelijke) beperking inzet van kinderopvang noodzakelijke is, als om een kind waarbij inzet van kinderopvang noodzakelijk is om redenen van het welzijn van dat kind.

Artikel 5

Voor het bepalen van de noodzaak voor kinderopvang op basis van de sociaal medische indicatie is altijd een onafhankelijk advies nodig. Als dat ontbreekt bij de aanvraag, dan wordt dat op dit moment opgevraagd bij onafhankelijke professionals. Als het gaat om kinderen tot 18 jaar, geeft het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) de indicatie af. Boven de 18 jaar, de ouders, dus vragen we een indicatie bij een onafhankelijke professional zoals Stichting Samenwerkende Adviserende Professionals (SAP) of de GGD.

Gelet op de nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeenten per 01-01-2015 wordt er voor gekozen voor de indicaties voor de kinderen aansluiting te zoeken bij de jeugdprofessionals van het CJG . Overigens is kinderopvang alleen beschikbaar voor kinderen tot en met groep 8 van de basisschool. In de praktijk zien we tot nu toe alleen aanvragen voor jonge kinderen.

Artikel 6

Aan het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten van de kinderopvang zitten een aantal voorwaarden die in dit artikel staan opgenoemd.

Lid 1

Als er sprake is van de mogelijkheid om problemen hanteerbaar te maken of weg te nemen dan is professionele begeleiding vaak noodzakelijk. De aanvrager heeft hierin ook een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. We vinden het daarnaast van belang dat mensen zelfredzaam zijn en dit ook naar vermogen nastreven.

Lid 2

Acht dagdelen staan gelijk aan 4 volledige dagen opvang. In de praktijk blijkt dat dit over het algemeen ook voldoende is.

Lid 3

We hanteren voor het verstrekken van een volledige tegemoetkoming een inkomensgrens van 120%. Vanaf een hoger inkomen, wordt er uitgegaan van (gedeeltelijke) draagkracht.

Lid 4

De belastingdienst hanteert een maximum uurprijs die voor vergoeding via de toeslag in aanmerking komt. De uurprijzen van de kinderopvang instellingen in het werkgebied van de ISD liggen daar soms boven. Voor de uitvoering is hier gekozen voor de meest praktische oplossing en dat is de maximum uurprijs van de kinderopvanginstelling te hanteren. Ouders met een minimum inkomen zouden anders nog steeds met een stukje eigen bijdrage worden geconfronteerd. De resterende eigen bijdrage zou dan via bijzondere bijstand verstrekt kunnen worden maar dat betekent een extra aanvraag dus extra administratieve lasten.

Artikel 7

Voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt gekeken naar inkomen en vermogen en wordt aan de hand daarvan de draagkracht bepaald. De inkomensgrenzen die in dit artikel staan opgenomen leiden in de praktijk niet tot problemen. Voor dit artikel is verder de aansluiting gemaakt bij de bestaande beleidsregels bijzondere bijstand om voor de uitvoering een zo uniform mogelijke werkwijze te hanteren.

Artikel 8

Kinderopvang op basis van de sociaal medische indicatie is in principe een voorziening gericht op tijdelijke ondersteuning. De hier bepaalde duur sluit zo veel mogelijk aan bij de bestaande praktijk. In principe is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 9

Dit artikel geeft de mogelijkheid om in incidentele gevallen af te wijken als het anders voor aanvrager gevolgen zou hebben die niet in verhouding staan tot de doelen die met die regeling worden nagestreefd.

Artikel 10

Bij de verstrekking van de periodieke bijdrage kunnen zich situaties voordoen waarbij door invoering van de kostendelersnorm en afschaffing van de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders op basis van de nieuwe beleidsregels recht op een lagere vergoeding dan wel in het geheel geen recht op een vergoeding meer bestaat. Het oude recht blijft van toepassing op degenen die op 1 juli 2015 een periodieke bijdrage ontvangen tot het moment dat er een wijziging in hun aanspraak op die bijdrage optreedt. In ieder geval eindigt deze toepasselijkheid drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding, zijnde 1 oktober 2015.

Een overgangsperiode van drie maanden wordt voldoende geacht.

Artikel 11

Spreekt voor zich.